Mevrouw Stötefalk durfde niet meer in haar auto te rijden
Nou ja, ik heb ook, dat is nou drie jaar geleden zeker, toen ik met [universitair ziekenhuis] werk begonnen ben, denk ik, en toen reed ik altijd nog in een auto. Maar in [plaats] of zo durfde ik dat niet hoor, maar dan gingen de jongens ook altijd mee. En, nou, die gaan nog mee. Maar, kijk dan was ik naar [plaats] geweest of zo denk ik, en toen kwam ik er weer en ging ik naar huis, en toen woonde ik hier in [plaats]. En ik zei tegen die jongens, ik heb ook nog wat te koop. Zeiden ze wat. Ik zei mijn auto. Wat? Wat moet jij daarmee? Ik zei nou, doe het maar weg, ik ga er niet weer in. Ik durf niet meer in die auto te rijden. Ja zeker, nou, ja, maar het is, ja, dat lef, zeggen ze, of zei die ene dan. Die zei dan is het jouw eigen schuld. Want wij wilden alles wel voor jou. Ja, ze ik maar ik ga niet langer rijden. En toen reed ik in mijn auto, mijn rijbewijs die moest verlengd worden, en ik dorst niet meer. Ik zei nou lever alles maar in, ik ga er niet meer in. Ik doe het niet meer. Maar nou, en dat is geen teken dat ik zo best ben, maar ik durf het nou niet meer. Ik ben er nou drie jaar af en ik heb alles bedankt. Ik heb alles ingeleverd, ik zeg en niet meer.