Liselotte kreeg paniekaanvallen toen ze weer aan het werk ging
Interviewer: Nee. En wat, wat, wat gebeurde er? Waarom, wat ging, hè, wat maakte voor jou dat het echt niet meer ging?
Liselotte: Ik kon niet meer tegen druktes. Ik kreeg paniekaanvallen. Eerst kon ik ze nog verbergen op werk. Dan ging ik naar de wc; ging ik rustig tegels tellen: 1, 2, 3, 4. Tot rust komen en dan weer naar de werkvloer alsof er niks aan de hand was. Maar op een gegeven moment dan kreeg je mondkapjes. Collega’s om je heen: we hoeven geen mondkapjes. De patiënten ook niet. En huh-huh-huh. En iedereen maar … Weet je, dan zit je en dan komt het om je heen en je hoort iedereen maar in paniek en, en dan hoor ik naast me: x, je wordt rood. Gaat het? Dan barst je uit, ren je weg, hyperventileren. Een zak aan je mond. Collega’s die je proberen te kalmeren. En dan denk ik: het is, het is zover. Ik kan, ik heb, ja, ik had het kunnen verbergen maar op dat moment brak het los en toen zeiden ze: hoelang heb je hier al last van? En ik zo: al een poos. En dat verberg je? Ik zei: ja. Dus op een geven moment ging het gewoon niet meer. Het ging niet. Paniekaanvallen namen over. De angst van veel patiënten. Mensen die hun mondkapje dan niet op willen houden terwijl je ze moet prikken. Gewoon, puur paniek. En dan mensen die komen kuchen of komen hoesten. En dan zit je daar en dan denk je: maar ik ben ook een risicopatiënt. Ik loop ook gevaar. Het ging gewoon niet. Gewoon én de angst én de paniek én de depressiviteit én je gezondheid; weet je, dan heb je nog na-klachten en dan word je weer blootgesteld. Dus het was een opeenstapeling van alles bij elkaar, met elkaar, waardoor ik zoiets had van: óf ik stop óf ik loop het gebouw in en ik ga naar boven en ik spring naar beneden. Dat, dat zei ik ook tegen de bedrijfsarts: het is of/of; ik kan niet meer.